Baron Kraijenhoff en de posten rond Amsterdam
De werkzaamheden begonnen tijdens de Bataafse Republiek, maar ze zijn grotendeels ten tijde van het Koninkrijk Holland (1806-1810) uitgevoerd. In 1810 werd het werk beëindigd, toen het Franse Keizerrijk het Nederlandse grondgebied annexeerde. Vanuit het oogpunt van de Franse militairen waren de posten minder noodzakelijk geworden.
Een aantal posten bleef ook na 1815 in het Koninkrijk der Nederlanden gehandhaafd als vestingwerk. Andere raakten door verwaarlozing in verval. Zoals de Batterij aan het Zwet bij Halfweg, die nu nog maar nauwelijks is te herkennen in het landschap. De meeste posten verdwenen helemaal. Maar op een aantal plekken werden bij de aanleg van de Stelling van Amsterdam posten vervangen door nieuwe verdedigingswerken zoals bij Diemerdam, Durgerdam en Spaarndam. Deze plekken waren blijvend van strategisch belang. De Post nr. 8 bij Abcoude is zelfs in ongewijzigde vorm als Batterijen aan het Gein opgenomen in de Stelling van Amsterdam.
Water als bondgenoot
Bekend uit de vaderlandse geschiedenis zijn het ontzet van Alkmaar en Leiden door inundaties. Ook de rol van de Hollandse Waterlinie tijdens het Rampjaar (1672) staat in het collectieve geheugen gegrift. Water als tijdelijke bondgenoot, als verdedigingsmiddel tegen een vijandelijke overmacht, zo wordt de korte wapenstilstand in onze strijd tegen de altijd aanwezige vijand, het water, voorgesteld.
De inundaties kwamen in het verleden tot stand met weinig controle over de diepte en de omvang. Ze werden vaak in grote haast uitgevoerd met de vijand al bijna in zicht.
Dat veranderde vanaf het begin van de 19e eeuw onder invloed van de Franse militaire ingenieurs. Vanaf dat moment werden ‘Bataafse’ militairen opgeleid tot ingenieur. Zij hielden zich bezig met de voorbereidingen van inundaties in vredestijd. Het systeem van inunderen werd verfijnd. Men trof voorbereidingen door het aanleggen van dijken, dammen, waterinlaten en sluizen. Inundaties werden in kommen onderverdeeld. In elke kom mocht het water niet hoger komen dan 40 of 50 cm. Dit was te ondiep voor een boot en te diep voor mens en paard. Die moesten oppassen niet in sloten of vaarten terecht te komen die onder het wateroppervlak onzichtbaar waren.
Wat niet veranderde was de onvrede van de bewoners van ondergelopen gebieden. Vooral die gebieden die met zeewater werden geïnundeerd waren lange tijd voor de landbouw onbruikbaar. Onder de gedupeerde bewoners waren de pioniers van polders die midden 19e eeuw nog maar net droog waren gevallen. Met de totstandkoming van de inundatiewet in 1896 kwam de regering de bewoners tegemoet. Deze wet, die tot op dit moment van kracht is, regelt de schadeloosstelling van bewoners en gebruikers binnen het inundatiegebied.