Om in de tussentijd toch iets te verbeteren aan de verdediging van Amsterdam werd in 1892 een plan bedacht om de zandlichamen in staat van verdediging te kunnen brengen. Dit stond bekend als het ‘Kleine Plan’.
Het profiel van de zandlichamen werd zo aangepast dat verdedigbare wallen en open geschutsopstellingen konden worden ingericht. In geval van oorlogsdreiging kon men veldgeschut plaatsen in de aarden beddingen. Zo ontstond een zogenaamd verdedigbaar aardwerk. Men moest daarbij die zandlichamen ongemoeid laten, die specifiek waren bedoeld om de grond voor zware gebouwen te laten inklinken.
Vanaf 1897, toen het standaardontwerp van de forten definitief was vastgesteld, begon men met de bouw van bomvrije gebouwen. Alleen het Fort in de Botshol en het Fort aan de Winkel bleven als verdedigbaar aardwerk bestaan. Met name het Fort in de Botshol biedt nog enigszins een beeld van een verdedigbaar aardwerk.
Een nieuw standaardontwerp
Uiteindelijk koos men voor een fortontwerp met een infanteriebezetting en bescheiden artilleristische taken. Zware artillerie (15 cm) zou verspreid worden opgesteld naast en achter de forten. Geschut op de forten werd ondergebracht in twee kleine hefkoepels (6 cm) voor de nabij verdediging en in twee keelkazematten (4 x 10 cm) voor het flankerend vuur.
Kustfort aan de monding van het Noordzeekanaal
Pampus en de verdediging van de Zuiderzeekust
Tijdens de bouw van het Fort aan het Pampus werden er op de kust bij Durgerdam en bij Diemerdam twee kustbatterijen aangelegd. Deze moesten samen met het Fort aan het Pampus de toegang tot Amsterdam vanuit de Zuiderzee afsluiten.
De Kustbatterij bij Diemerdam lag op de plek waar in 1787 een batterij was aangelegd om de Pruisische troepen tegen te houden die de stadhouder Willem V te hulp waren geschoten. In 1889 werden betonnen beddingen voor het 24 cm geschut aangelegd. In 1896 gevolgd door de munitiegebouwen en de remise.
De Kustbatterij op het Vuurtoreneiland bij Durgerdam lag op de plek van Post nummer 9 van Krayenhoff (1809). Hier begon men in 1889 met de geschutsbeddingen en de munitiegebouwen. In 1894 werd het werk afgesloten met de oplevering van een bomvrij gebouw.
Dijken, dammen, liniewallen en sluizen
De langste liniewallen die werden aangelegd liepen door de Haarlemmermeer (Geniedijk) en de Zuidwijkermeer. De beide polders waren nog maar enkele decennia drooggelegd. Beide wallen lopen kaarsrecht met slecht één knik door de polders. Om de waterhuishouding en de scheepvaart in vredestijd niet te hinderen doorsnijden de tochten en vaarten de wallen en zijn op die plekken damsluizen aangelegd. In de Geniedijk door de Haarlemmermeer zijn nevenbatterijen aangelegd.
Een andere opmerkelijk wal ligt ten westen van Spaarndam. Deze verbindt de forten Benoorden Spaarndam en Bezuiden Spaarndam. Ook in deze wal zijn nevenbatterijen aangelegd. Kleinere en lagere wallen zijn aangelegd door de Starnmeer naar het Fort Marken-Binnen, tussen het Fort aan den Ham en de St. Aagtendijk bij het Fort bij Veldhuis, tussen de Batterijen aan het Gein en het Fort bij Nigtevecht. In al deze wallen zijn nevenbatterijen aangelegd.
Op veel plaatsen maakte men gebruik van bestaande dijken zoals de ringdijken van de Beemster en de Zeevang. De Vuurlinie van De Kwakel tot Uithoorn is een oude dijk die werd uitgerust met aarden batterijen. Zelfs middeleeuwse dijken maakten deel uit van de hoofdverdedigingslijn, zoals de St. Aagtendijk, die loopt van Beverwijk tot het Fort bij Veldhuis. Hoewel men liever meer afstand tot het hoge duingebied had gehouden moest men wel gebruik maken van deze oude dijk, omdat die anders door de vijand benut kon worden. In deze dijk werd een nevenbatterij aangelegd en de er achterliggende oude Assendelverzeedijk werd ingericht als tweede linie. Deze werd uitgerust met twee kruitmagazijnen.